DE SCHUTHOFS -2-

 

HENDRIK SCHUTHOF (30 aug. 1874)
Hendrik wordt in Winschoten geboren op 30 aug. 1874, is brievenbesteller en winkelier en trouwt op 1 april 1934
met Engeltje Fröhling, geb. in Beerta op 25 aug. 1876. Ze krijgen samen 12 kinderen.

  Hendrik is een groot deel van zijn leven postbode geweest en dat is aan het eind van de 19e eeuw een slecht betaalde baan. Armoe is troef, vooral omdat voor zijn vrouw Engeltje het gezegde opgaat van die kerkdrempel: "Och steen, och steen, nooit passeer ik u alleen". Bijna elk jaar wordt er wel weer een kind aan de verzameling toegevoegd, al helpt het voor het gezinsbudget dat velen niet oud worden. Maar toch, met een stuk of negen overblijvende kinderen is schraalhans keukenmeester en er moet worden bijverdiend. Het Nieuwsblad van het Noorden meldt op 6 mei 1897: "Hendrik Schuthof, uit Winschoten, jongeman, samen met Elzo en Fokko Walters aangehouden door de politie voor het stelen van zinken pijpen." Aan de Westerstraat 22 in Winschoten heeft de familie een winkeltje. "Lam onder de boom", staat op de voorruit, met daaronder "verkoop van cadeaux". Er is een foto uit 1912 van de winkel bewaard gebleven, die vanwege Hendrik's overheidsbaan op naam staat van Engeltje. Iets in de richting van galanterieën verkopen ze. En als er 's winters geschaatst wordt, koopt Hendrik een kist sinaasappelen, die dan per stuk worden uitgevent op het ijs. Elke zomer koopt Hendrik "fruit op stam", door hem (of waarschijnlijk zijn talrijk nageslacht) te oogsten en vervolgens per kilo te verkopen. Het is bij zo'n armoede geen wonder dat op alles wordt afgedongen. Als zoon Jan een nieuw pak moet hebben, gaat vader Hendrik mee en dingt steevast af op de prijs. De winkelier, die zijn pappenheimers kent, heeft geen prijskaartjes, dus als Jantje Schuthof Hendriks(zoon) met zijn vader Hendrik Schuthof Jans(zoon) de kledingzaak binnenstapt verhoogt de winkelier eerst zijn prijs, zodat zijn vader z'n hart kan ophalen aan het afdingen.

Méér over het gezin lees je in de parenteel van de Schuthof’s.

 

Rustplaats van Hendrik Schuthof en zijn vrouw Engeltje Fröhling.

Foto boven: Rustplaats van Hendrik Schuthof, geb. 30 aug. 1874,
overl. 1 april 1984
en Engeltje Fröhling, geb. 25 aug. 1876, overl. 15 nov. 1960.


J
AN SCHUTOF (18 mei 1904)

xx Deze Jan wordt geboren op 18 mei 1904 in Winschoten en trouwt in Den Haag op 11 nov. 1931 met Nel Moerman, die aldaar is geboren op 26 aug. 1909. Ze krijgen twee kinderen, Hendrik Jan Pieter (Henk), geb. te Den Haag op 2 maart 1934 en Pieter Jan Hendrik (Peter), geb. op 1 mei 1941.

Het is Jan Schuthof's liefste wens is het om bij de politie te gaan in Den Haag, maar hij is nog niet oud genoeg. Hij probeert het eerst op de kermis, maar omdat vader Hendrik niet wil dat zoonlief zich ophoudt met kermisvolk, staat Jan niets anders te doen dan van huis weg te lopen. Het kost de mannen van zijn oudere zusters dagen om hem op te sporen en hem op het rechte pad terug te brengen. Jan denkt dat een voorcarrière bij het leger een goede referentie zal zijn. Hij wordt gelegerd in Beilen bij de wielrijders en brengt het tot sergeant, wat niet slecht is, want zijn schoolopleiding is gestrand halverwege de Mulo. Uniform en discipline liggen hem wel. Na het leger is hij ook nog een tijdje brandweerman, totdat hij oud genoeg is om te solliciteren bij de politie. Als een van de weinigen wordt hij benoemd tot aspirant agent bij de verkeerspolitie. Vaak moet hij het verkeer regelen aan het Spoor en Jan geniet van zijn macht om met één beweging van zijn witgehandschoende hand de verkeersstroom te stoppen en de andere richting op gang te brengen. Overtreders van de verkeersregels worden opgeschreven, met potlood op zijn witte manchet. Dat zijn nooit taxi- of buschauffeurs, daar hebben de agenten een onuitgesproken broederbond mee; die hang je niet op….

Jan gaat werken bij de kinderpolitie in Den Haag.

 

Nel's vader doet dienst in dezelfde ploeg als de jonge Jan. Hij neemt zijn vriendelijke jongere collega een keer mee naar huis. Al dan niet met bijbedoelingen en het klikt tussen Jan en Nel, ze verlieven, verloven en huwen op 11 november 1931. Voor zijn huwelijk is Jan in de kost in Scheveningen en besteedt hij zijn vrije tijd voornamelijk met lezen van boeken over detectives, avontuur en cowboys. Tot diep in de nacht kan hij doorlezen. Omdat hij 's ochtends te moe is om de twee grote rinkelende bellen van zijn wekker te horen, heeft hij het ding vastgebonden tussen de spijlen van zijn ijzeren ledikant. Want er is geen groter zonde voor een 'bink' dan te laat in dienst te komen. Na jaren als verkeersagent gewerkt te hebben, wordt hij 'stille' - rechercheur - en mag hij zijn uniform thuislaten. Eerst bij de afdeling diefstallen, later bij 'bloed en tranen', de afdeling moordzaken. In de oorlog wordt Jan gedetacheerd bij Sociale Zaken, om vistransporten van Delfzijl naar Den Haag te begeleiden. Na de oorlog is de detachering afgelopen en komt hij terug bij de politie als hoofdagent en enige jaren later tot zijn eindrang van adjudant.

Enkele jaren later komt hij terecht bij een nieuw opgezette dienst, de Haagse kinderpolitie. Aanvankelijk voelt hij niets voor die diensttak. Als je gewend bent dieven en moordenaars te vangen zijn kleine boefjes beneden je stand. Uiteindelijk accepteert hij de overplaatsing en wordt tweede in rang onder adjudant Lürsen, een grof gebouwde en besnaarde man. Na Lürsen krijgt hij tot zijn aanvankelijke ergernis een vrouw boven zich - welke vent laat zich door een vrouw commanderen Maar de frêle hoofdinspectrice mejuffrouw Van Deth en adjudant Schuthof krijgen waardering voor elkaar en hun jaren samen zijn waarschijnlijk zijn beste tijd bij de kinderpolitie. Want als Van Deth, door concentratiekamp ellende moe en versleten, met pensioen gaat, gebeurt wat de adjudant altijd heeft gevreesd. Eén van de inspectrices die hij altijd minachtend heeft aangeduid als de steekneus, wordt bevorderd en komt in Van Deth's plaats. Dat geeft vanaf het begin verdriet en uiteindelijk vraagt hij overplaatsing aan. De laatste paar jaar heeft hij uitgediend op een politiepost aan de Valkenboskade, waar hij zijn chagrijn verbijt door veel te veel te roken. Brigadiers en adjudanten zijn eens in de zoveel weken wachtcommandant, een 24 uurs dienst. Gedurende zo'n nacht zie je niet het beste van een stad. Mensen die aan een touw bungelen, opengesneden mensen, gebrutaliseerde vrouwen, veel bloed, angst en ellende. Jan is echter een professioneel politieman, want als de zaak wordt vastgelegd en hij heeft getekend, gaat hij naar huis, duikt zijn bed in en slaapt verder, ondanks de gruwelijke beelden op zijn netvlies. Aan het eind van zijn carrière zal hij een lintje krijgen van de koningin, voor langjarige trouwe dienst. Dat is standaard, maar jaren van tevoren heeft hij al gezegd dat hij zo'n standaard bedankje niet hoeft. Als hij de brief van de Haagse burgemeester ontvangt, waarin hem wordt gevraagd of hij het eerbewijs wilt accepteren, gaat hij toch door de knieën. Het is toch wel bijzonder, vindt hij. De medaille verdwijnt echter in de kast, maar het kleurige, dunne lintje draagt hij veel. Hij is een politieman in hart en nieren geweest, alom gerespecteerd om zijn dienstopvatting en ook buiten diensttijd is het politiewerk in zijn gedachten. De keerzijde van die eenzijdige gerichtheid is geweest, dat hij in het beruchte gat valt na zijn pensionering. Hij heeft niets anders meer te doen dan 's ochtends de 200 meter naar het Zuiderparkplein te lopen om een Telegraaf te kopen en de rest van de ochtend gebruikt hij om de krant van voren naar achteren te spellen. Zijn geheugen gaat helaas teruglopen en veel onthoudt hij niet meer van het gelezene. Ook lichamelijk gaat het niet goed met hem. Steeds langer gaat hij 's middags op de bank liggen slapen en hij kreeg buikklachten. Eenmaal uit het ziekenhuis ontslagen gaat het snel bergaf en als hij een paar maanden later per brancard weer wordt afgevoerd, huilt hij. Hij weet dat hij niet meer thuis zal komen. In zijn laatste ogenblikken, als hij bijna niet meer kan spreken, ziet hij iets. Haast onhoorbaar mompelt hij: "Mooie vogels, mooie bloemen". Hij heeft de Schoonheid ontmoet.

 

De Duitsers op het Binnenhof van Den Haag.

Uit: Haagsche Courant van 1 mei 1965.

"DE POLITIEMAN DIE DE DUITSE VLAG VAN DE HAAGSE TOREN SCHEURDE

Een nacht, enkele dagen voor de vijfde mei 1945. Het regende en stormde. In de toren van de Haagse Grote Kerk hielden twee rechercheurs de wacht. Zij hadden het bitter koud. Beneden bij het postkantoor liepen de Duitse schildwachten, nerveus, maar waakzaam. De dubbelwacht in de toren dateerde van ongeveer tien dagen voor de bevrijding. 'We hadden', zegt de 60-jarige gepensioneerde politieman J. Schuthof, 'een scherp omlijnde opdracht. We mochten maar één man tot de toren toelaten. Die zou in het bezit zijn van een rood-wit-blauwe vlag en een schriftelijke last van burgemeester De Monchy. Het uithangen van die vlag zou voor de Binnenlandse Strijdkrachten het teken zijn om in actie te komen'. Om verder iedereen te weren hadden de rechercheurs het luik, dat toegang gaf tot de trap naar beneden, afgedekt met een heel grote, zware kist zand. 'Ineens', vertelt de heer Schuthof, 'hoorde ik boven het geraas van de regen en de wind uit stemmen. Tot mijn stomme verbazing kwamen ze niet van beneden maar van boven. Ik schreeuwde: 'Kriminalpolizei!' wer ist da?' Het antwoord kwam in de vorm van twee Duitsers, die langs een smalle trap naar beneden stommelden.' 'Zij vertelden dat zij naar boven moesten om seinoefeningen te houden, dat ze het luik niet omhoog hadden kunnen doen en dat ze daarom door de klokkentoren waren gegaan. Ik vertrouwde hen niet. Nauwelijks waren ze weg of ik hoorde weer wat, ditmaal leek het op het wapperen van een vlag.' 'Boven gekomen zag ik, dat ze een vlag hadden uitgehangen. In het donker kon ik niet ontdekken welke, maar nadat ik het doek naar me had toegetrokken zag ik dat er hakenkruisen op zaten'. 'Dat was onmogelijk. Als de mannen van de BS in de buitenwijken van Den Haag 's morgens een vlag zouden zien hangen aan de toren zouden ze denken dat het zover was. Op grote afstand zouden ze beslist niet kunnen zien dat het een hakenkruisvlag was. Zij zouden hun opdrachten gaan uitvoeren en … er zou bloed vloeien. Alleen kon ik hem er niet afhalen, daarvoor was de mast te zwaar. Ik belde om assistentie, want mijn collega moest bij de telefoon blijven. Even later kwam de inmiddels ook gepensioneerde politieman H.A. van Horssen. Samen hebben we hem er vanaf gescheurd'. Een moedige daad. Want de Duitsers waren in die dagen niet mals met hun represailles. De beide heren hebben dan ook wel in angst gezeten. Van Horssen ging onmiddellijk daarna naar het oude Rode Kruis ziekenhuis, om rapport uit te brengen aan burgemeester De Monchy, die zogenaamd ziek te bed lag. Schuthof vouwde de vlag op, stopte hem in de afwateringgoot en nam de benen. Dat wil zeggen, hij ging aan de overkant staan posten om, als er Duitsers zouden komen, ineens weg te kunnen. Een paar dagen later was het inderdaad zover. De bevrijding was een feit. De eerste daad van de heer Schuthof was zijn oorlogstrofee in de wacht te slepen, een grote oranje lap met twee hakenkruisen.' Die hakenkruisen heeft mijn vrouw er vanaf getornd. Van de lap heeft ze een shirt gemaakt voor mijn oudste zoon, die lid was van Westerkwartier, en een compleet pakje voor mijn jongste. De heer Schuthof weet niet meer waar de hakenkruisen zijn gebleven."

 

EGBERT SCHUTHOF (11 juni 1904)
Egbert Schuthof is de zoon van Hendrik Schuthof, geb. in Midwolda en van Jisseltje Meijer, geb. in Groningen. Egbert wordt geboren op zaterdag 11 juni 1904 en overlijdt op 79-jarige leeftijd op 3 mei 1984 te Winschoten. Ik heb geen graf van hem in Winschoten kunnen vinden.
Egbert heeft veel pech gehad in zijn huwelijksleven. Zijn eerste huwelijk met Riewiena Holman is geen succes en loopt al snel op de klippen – in die tijd een schande en dus een lang bewaard geheim. Zoon Hindrik (1931) krijgt later wel het trouwboekje mee naar de burgerlijke stand, maar in een gesloten envelop en het moet ook in een gesloten envelop weer terug. Riewiena heeft zigeunerbloed, kan moeilijk thuis zitten en is bovendien niet handig met geld. Na een korte verkering raakt Riewiena zwanger, maar het huwelijk dat volgt, gebeurt wat Egbert betreft met tegenzin. Het huwelijk loopt op de klippen.
Zoon Hindrik nummer één wordt geboren en groeit op in Muntendam bij zijn grootouders van moederskant. Enkele weken na de geboorte is Egbert nog eenmaal komen opdagen, daarna hebben Riewiena en Hindrik (1927) hem nooit meer gezien.
Riewiena hertrouwt later met Jan van Dijk. Hindrik (1927) is ook niet bekend bij de zoon uit het tweede huwelijk en exacte naamgenoot Hindrik (1931), totdat de laatste op latere leeftijd van hem hoort, maar dan is de eerstgenoemde Hindrik inmiddels overleden. Wel schijnen ze veel op elkaar geleken te hebben. Hindrik (1927) moet wel van het bestaan van zijn gelijknamige halfbroer hebben geweten. Als namelijk de erfenis van Egbert wordt verdeeld en diens derde echtgenote Elisabeth Meijer vindt dat alle kinderen van Egbert bij de verdeling van de erfenis aanwezig moeten zijn.
Het tweede huwelijk van Egbert duurt ook maar kort: Elisabeth Groot overlijdt op 25-jarige leeftijd aan tuberculose in het sanatorium te Appelscha. Egbert heeft haar leren kennen als hij werkt in Zaandam. Later gaat hij werken in de Limburgse steenkoolmijnen. Egbert is iemand geweest die zijn eigen gang gaat en het moeilijk vindt om voor een baas te werken. Doordat hij in Limburg zit, groeit Hindrik (1931) enige tijd op bij zijn grootouders in Zaandam.

JAN SCHUTHOF (3 dec. 1935)

Jan bij de marine. Vanaf 1958 is Jan beroepsmilitair (instructeur). In 1968 wordt hij uitgezonden naar de VS voor een opleiding in waterboren, van daar gaat hij naar India. Na zijn terugkeer naar Nederland (terug bij de opleiding) in 1971 is hij naar de Stichting Nederlandse Vrijwilligers overgegaan en geplaatst in Tanzania als engineer drilling bij het Ministerie van Water. Na enkele malen gedurende 1971 - 1978 terug, wordt hij in 1978 weer geplaatst bij de genieschool in Vught.

   

Huwelijksportret van Jan en zijn vrouw. In 1980 maakt hij weer de kans om naar Tanzania (Ministry of Water) te gaan. Hij neemt dan ontslag uit dienst. In 1986 heeft hij meer dan veertig overheidsdienstjaren, maar om van een regeling gebruik te kunnen maken moet hij in Nederland blijven. Daar voelt hij zich nog te jong voor (50) en in hetzelfde jaar begint hij voor zichzelf in Tanzania een engineering zaak en een farm van 220 ha. Verder is hij in die tijd in Tanzania de plaatselijke vertegenwoordiger voor de PUM (Project Uitzending Managers), voor vier jaar. Onder dit door de overheid gesteund project kunnen gepensioneerden die nog wat willen doen met hun kennis en tijd, ontwikkelingslanden helpen.

 

Jan Schuthof begint een waterboorbedrijf in Tanzania. Van 1986 - 1990 werkt hij voor de Norwegian Peoples Aid. Deze organisatie helpt in die tijd de ANC beweging. Die heeft hij geholpen met onderhoud van een site camp en training. Van 1989 - 1991 werkt hij voor de NORAD (Noorse overheidshulporganisatie) en van 1991 - 1992 als workshop manager voor Shell in Tanzania.
In 1990 start hij met een waterboorbedrijf (verkoop van handpompen, pompen, pijpen etc.). Omstreeks 2000 heeft hij zichzelf op "half tempo gezet".
Hij doet regelmatig iets voor missies en dergelijke.

Ook heeft hij een Benidictine Brother gevraagd te helpen met een fruit/wijnfabriekje, zowel met fondsen als met tijd.

 


Meer over Jan en zijn vrouw lees je in de parenteel van de Schuthofs.

 

Jan Schuthof (1935) op bezoek bij Jan (1945) in Coevorden.

Foto boven: Links Jan Schuthof (1935) op bezoek bij Jan (1945) in Coevorden.


Uitgewerkt door ©Harm Hillinga, 24 dec. 2008
De bronvermeldingen staan in de parenteel van de Wesselinks.
Correcties en aanvullingen worden op prijs gesteld.

Menu Genealogie.Homepage.